Verba linguae Latinae


(werkwoorden)

aspecten
 

Het werkwoord (verbum) wordt in het Latijn uitbundig vervoegd (conjugeren)!
Er zijn enkelvoud, meervoud, 1ste, 2de, 3de persoon en verschillende tijden. En alles in veel meer vormen dan in het Nederlands. Al deze kenmerken zitten (meestal) in de vervoeging zelf.
E.g: didicerimus - wij zullen hebben geleerd. (Het Nederlands heeft hiervoor vier woorden nodig!)

Het werkwoord lopen kent in het Nederlands slechts 10 vormen:
(lopen, loop, loopt, liep, liepen, gelopen, lopend, lopende, lopenden, lope)
Het latijnse ambulare kent daarentegen meer dan 100 verschillende vormen!
Er zijn 5 verschillende groepen werkwoorden met ieder een eigen verbuigingsschema.

1a of 1ste conjugatie (stam eindigd op een a)
eg: laudare - prijzen, ambulare - lopen, dare - geven
2e of 2de conjugatie (stam eindigd op een e)
eg: monere - waarschuwen, complere - vullen, splendere - schitteren
3consonant of 3de conjugatie (stam eindigd op een medeklinker)
eg: mittere - (weg)sturen, dicere - zeggen, pingere - schilderen
4i of 4de conjugatie (stam eindigd op een lange i)
eg: audire - horen, dormire - slapen, servire - dienen
Gcapio-groep of gemengde conjugatie
genoemd naar het werkwoord capere - nemen
Daarnaast zijn er nog een aantal onregelmatige werkwoorden, die in deze Syllabus met O worden aangeduid. Denk bijvoorbeeld aan de hulpwerkwoorden, zoals esse (zijn) en posse (kunnen).