|
Er worden overgankelijke (transitieve) en onovergankelijke (intransitieve) werkwoorden onderscheiden. Overgankelijke werkwoorden. overgankelijke of transitieve werkwoorden hebben naast een onderwerp ook een of twee objecten. Dit object is meestal een lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp of voorzetsel voorwerp.
Ik sla hem wordt Hij wordt door mij geslagen. Onovergankelijke werkwoorden. Onovergankelijke of intransitieve werkwoorden hebben geen object. Onovergankelijke of intransitieve werkwoorden hebben geen passivum. Het passivum wordt meestal met worden vertaald. Maar het kan ook met een actieve vorm of met een wederkerend voornaamwoord.
In de derde persoon kan men soms met men vertalen, als het onderwerp onpersoonlijk is (het).
|
  |