Verba linguae Latinae


(transitief en intransitief)

Er worden overgankelijke (transitieve) en onovergankelijke (intransitieve) werkwoorden onderscheiden.

Overgankelijke werkwoorden.

overgankelijke of transitieve werkwoorden hebben naast een onderwerp ook een of twee objecten. Dit object is meestal een lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp of voorzetsel voorwerp.

  • Jan slaat Corry - Een object (Corry: lijdend voorwerp).
  • Jan geeft Corry een boek - Twee objecten (Corry: meewerkend voorwerp; een boek: lijdend voorwerp). Dit heet ditransitief.
Kenmerk van een overgankelijk werkwoord is dat het object subject wordt en omgekeerd wanneer het werkwoord passief wordt gemaakt.

Ik sla hem wordt Hij wordt door mij geslagen.

Onovergankelijke werkwoorden.

Onovergankelijke of intransitieve werkwoorden hebben geen object.

Onovergankelijke of intransitieve werkwoorden hebben geen passivum.

Het passivum wordt meestal met worden vertaald. Maar het kan ook met een actieve vorm of met een wederkerend voornaamwoord.

Terra moveturDe aarde wordt bewogen.
De aarde beweegt.
Forma mutaturDe vorm wordt veranderd.
De vorm verandert.
Servus Syrus nominatur.De slaaf wordt Syrus genoemd.
De slaaf noemt zich Syrus.
De slaaf heet Syrus.

In de derde persoon kan men soms met men vertalen, als het onderwerp onpersoonlijk is (het).

videturhet wordt gezien
men ziet
auditurhet wordt gehoord
men hoort