Verba linguae Latinae


(Stamvormen)

(in)transitief

Om alle vormen van het werkwoord te kunnen maken moet men, behalve de diverse uitgangen voor de verschillende tijden, personen etc. ook nog eens drie vormen per werkwoord leren: de stamvormen.
Hiervan kunnen alle overige vormen worden afgeleid.
Van de meeste werkwoorden kunnen deze drie stamvormen volgens bepaalde regels worden afgeleid, maar voor een grote groep werkwoorden moeten ze uit het hoofd worden geleerd.

In woordenboeken worden meestal 3 of 4 vormen gegeven waaruit alle overige vormen zijn af te leiden.

bijv:dicere, dixi, dictum, IIIIII (of 3) = consonant conjugatie
  dicere, dico, dixi, dictumdico met dicere = consonant conjugatie
of:monere, monui, monitum, IIII (of 2) = e-conjugatie
  monere, moneo, monui, monitummoneo met monere = e-conjugatie

De bijbehorende stammen zijn:

 dic-, dix-, dict-mone-, monu-, monit-

Bij regelmatige werkwoorden, bijvoorbeeld amare I (of 1) wordt dit: amare, amavi, amatum
En bij audire IV (of 4) wordt dit: audire, audivi, auditum
En bij capere G (of capio groep) wordt dit: capio, cepi, captum

Namen van de drie stamvormen zijn:

 praesensstamdico of dicere
 perfectumstamamavi, monui, dixi, audivi
 supinumstamamatum, monitum, dictum, auditum